
Spreekwoorden: (1914)
Iemand (of iets) aan de kaak stellend.w.z. iemands schande openlijk bekend maken, laten zien; iemand of iets openlijk aan de verachting van anderen overgeven, ‘aan de schandpaal nagelen’1). De kaak was vermoedelijk oorspr. een ton; later een houten of steenen zuil, een schandpaal, een sc...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778

Spreekwoorden: (1914)
Iemand (of iets) aan de kaak stellend.w.z. iemands schande openlijk bekend maken, laten zien; iemand of iets openlijk aan de verachting van anderen overgeven, ‘aan de schandpaal nagelen’1). De kaak was vermoedelijk oorspr. een ton; later een houten of steenen zuil, een schandpaal, een sc...
Gevonden op
https://www.encyclo.nl/lokaal/10778
Geen exacte overeenkomst gevonden.